Dribbelei

      Geen reacties op Dribbelei

De huidige Dribbelei is een omstreeks 1981 als zandwinning gegraven vijvercomplex in Gemert. De vijver is nu in gebruik als hengelvijver. Op deze plaats lag voorheen een weide- en moerasgebied en een waterloop met dezelfde naam. De bron van het loopje lag iets zuidelijker in een wijstgebied tussen Broekeind en Mortel. De waterloop volgde een noordelijk richting, kruiste de oude weg van Gemert naar Mortel bij ‘De Stap’ om daarna via de Beek (de latere Kasteelrips) langs het kasteel van Gemert in de richting van de rivier Aa te stromen.

Historische vermeldingen zijn er al vanaf het begin van de 15e eeuw; aen der Dribbeleden (1409], Die Dribbeley (1415), Drybleye (1421), Dribbeley (1482), Driebbelley (1483), Dribbely (1507), DrippelIy (1529), Dribbelly (1540), Drytreley (1556). Vanaf eind 16e eeuw ging de naam over van het water naar het gebied zelf. de naam veranderde in Dribbel-heide.

Het gebied de Dribbelei omstreeks 1976 gezien vanuit het noorden in zuidelijk richting, voordat de visvijver werd gegraven (foto’s: Johan Claassen)

Dribbelei (Dribbeleden a.1409) is een samenstelling van de woorden dribbe + lei. De soortnaam lei betreft een zeer algemene waternaam uit de groep van lede/leij/lei, waarmee een ‘geleid water’ wordt aangeduid, vergelijkbaar met ‘lede in de naam van het dorp Ledeacker aan de oostkant van de Peel. Leij/lei kent in Noord-Brabant een zeer grote verspreiding die samenvalt met de vroegste ontginning van woeste gronden.

Daarentegen is dribbe- een zeer zeldzaam voorvoegsel, ontstaan uit het werkwoord drijven/driften/dribben. Het werkwoord drijven kende in het Middelnederlands veel meer betekenissen dan nu. De betekenis; niet zinken, op een vloeistof liggen, heeft zich pas in de 14e eeuw ontwikkeld uit een oudere en veel ruimere betekenis van ‘zich snel en met kracht bewegen’. Drijven heeft een oude Indo-Germaanse basis ‘dhreibh’ en komt ook voor in het Gotisch (dreiban), Oudhoogduits (trīban) en Oudsaksisch (drīƀan). Modern is het o.a. overgeleverd in het Engelse werkwoord to drive, in het Nederlands in de woorden; driften (snel stromen), dreef (rechte weg), drijver (bestuurder van een voertuig, drijven van een kudde, enz.).

Uit de zelfde basis ontwikkelde zich in het Middelnederlands ook het werkwoord dribben, met de frequentatieven; drubbelen, dribbelen (ze duiden een herhaald springende beweging; dansen, springen, huppelen). De moderne vorm voor dribbelen (als voetbalterm) is via een omweg ontleend uit het Engelse woord dribble. Van het zelfde stamwoord afgeleid, in de betekenis van ‘druppelsgewijs laten vallen, in kleine hoeveelheden loslaten’. Daarmee kan dribbe historisch een zelfde betekenis hebben gehad van ‘uit de grond wegdruppelen, lekken, opwellen, ontspringen’ die vergelijkbaar is met de begrippen; zijp, wijst en sprenk, die in de omgeving van Gemert langs de Peelrandbreuk voorkomen.

Dribben komt in nog meer afgeleide betekenissen voor. Vergelijk de oude plantennaam waterdribbe (waterdrieblad), een moerasplant met op het water drijvende wortelstokken. Ook het door Van de Velden (2011) al genoemde dribbe (heks, boosaardige vrouw, vurig, opvliegend) is terug te herleiden naar ww dribben (lasteren, kwaadspreken). In betekenis en herkomst vergelijkbaar met modern driftig.

Greule (2013) beschrijft voor Nedersaksen (D) de waternaam die Treibe, historisch an der Driven (1383) voor een beek die daar een watermolen aandrijft. Dat lijkt voor de Gemertse situatie niet te verwachten. De oudste kern van Gemert ligt duidelijk noordelijker en daar lag vanaf 1200 al een watermolen.

Zoals uit de historische voorbeelden blijkt is de betekenis van het werkwoord ‘drijven’ zeer breed. Vermoedelijk zal dribbe hier duiden op het snel stromende karakter van deze lei. Wat niet zo verwonderlijk is omdat alle waterlopen die bij de ontginning van de Peel dwars op de peelrand zijn gegraven snel stromen. Vergelijk ook de waternaam Snelle Loop en buurtschap Ren. In deze laatste naam zit eveneens een oude waternaam Ren/Run verborgen met de betekenis van ‘rennen, snel stromen, hard lopen’.

Het oorspronkelijke landschap

Eerder hebben A. Otten (1989), J. Timmers (2008) en J. van der Velden (2011) in Gemerts-Heem al aandacht gegeven aan de ontstaansgeschiedenis van het gebied. We beperken hier dan ook tot een korte samenvatting.

De benedenloop van de Dribbelei werd voor het eerst vermeld in 1326 als Ghere Beek, later gewoon als de Beek. Al voor die datum werd de Dribbelei afgekoppeld naar de veel lager gelegen gronden in het Broek en de Walgraaf gebracht. Daarvoor moest een zandhoogte bij de ‘Oude Straat’ worden doorgraven, waaraan de nieuwe waterloop de naam Doregraaf  ontleende. De naam van Dribbelei ging over naar het gebied Dribbeheide, de waterloop werd in 1716 nog vermeld als Heggraaf.

Op dat moment was er in de omgeving van het riviertje de Beek nog geen sprake van het huidige kasteel. Het oude Hooghuis van de heren van Gemert lag iets noordelijker aan de oude Rips. De Duitse Orde was na twisten met Diederik heer van Gemert in 1364 al eigenaar geworden van de watermolen op de Rips en kort daarna ook van het Hooghuis. In 1366 kreeg de Duitse Orde het volledig gezag over Gemert en begon men met de bouw van een nieuw kasteel dat in 1430 gereed was. In 1548 werd het kasteel uitgebreid en voorzien van nieuwe grachten. Hierdoor veranderde ook de waterhuishouding in het dorp flink. De Rips werd (bij de Rooie Hoef) afgekoppeld en rechtstreeks naar het nieuwe kasteel geleid. Dit is waarschijnlijk ook het einde geweest van de watermolen aan de Rips, want na 1580 werd deze niet meer vernoemd. Na 1650 verdween ook de naam Beek die eveneens Rips werd genoemd. Ter onderscheid noemde J. Timmers (2008) de twee riviertjes Kasteel-Rips en Haageind-Rips.  De nieuwe verbinding tussen de Rips en de Beek bestaat nog steeds en overbrugt nu over korte afstand een hoogteverschil van bijna 4 meter.

Middeleeuwse prent van het stuwwerk in de Kasteel-Rips met een toevoer naar de kasteelgracht. De prent wordt toegeschreven aan Valentijn Klotz (1675). Bron Ad Otten, Gemerts-Heem (1983).

Het gebied van de Dribbelei behoorde waarschijnlijk tot de gronden die als één van de eersten zijn ontgonnen. Ze hebben dikke veenpakken gekend, lagen dicht bij de woonkernen en waren ook vrij makkelijk te ontwateren. Rondom de gehele Peel zijn dit soort ontginningen op de randen aangetroffen, immers de Peel is van buiten naar binnen ontgonnen. Bestaande toponiemen zoals; wijst, bleek, sprenk, raam, leek, breem, groes en zijp wijzen hier nog op. Na de vroege ontginning van de Dribbelei, mogelijk al in de 12e eeuw, zal het verlandingsproces opnieuw op gang zijn gekomen, met laagveenvorming en drijftillen in de voorheen gegraven putgaten. Otten schreef hierover in zijn publicatie in 1985;

…dat onder de bewoners van Boekent, fantastische verhalen de ronde doen over de sloten en putten van de Dribbelheide. Vele koeien zouden er in de loop der tijden verzopen zijn. Kinderen mochten er niet spelen, want het was er veel te gevaar”.

Dribbelei en de Peelrandbreuk

Het oude centrum van Gemert ligt op een zone tussen twee breukzones, met aan de westzijde het beekdal van de Aa en aan de oostzijde de Peelhorst. Een droge plek die historisch omgeven was door venen en moerassen. De hoogteverschillen zijn groot, de beken storten zich over korte afstand bijna 8 meter vanaf de Peelhorst in de Centrale Slenk.

Op veel plaatsen langs de Peelrandbreuk zijn juist de hoge delen in het landschap vochtig of moerassig, terwijl de aangrenzende lage delen (waar Gemert op ligt) juist droog zijn. Dit vreemde verschijnsel wordt verklaard door het opwellen van grondwater langs de breuken. Het van diep komende water bevat ijzer, dat nabij het aardoppervlak reageert met zuurstof uit de lucht. Het ijzeroxide vormt zo dikke ondoorlatende ijzeroerbanken. Het grondwater kiest dus een weg over het landoppervlak. Dit verschijnsel noemen we wijst of sprenk. Rondom de gehele Peel hebben zich op deze overgangszones in de middeleeuwen mensen gevestigd en hebben de eerste veenontginningen plaatsgevonden. Deze gronden werden daarna geschikt gemaakt als weidegrond.

Dit verklaart ook waarom de meeste waterlopen oorspronkelijk een noordelijke of noordwestelijke stroomrichting hadden. Het water werd immers door de breukranden  gedwongen een afwatering te zoeken naar het noorden. Om het gebied beter te ontwateren heeft men nieuwe watergangen aangelegd, dwars op de breukzone, naar de veel lagere gronden van het Aa-dal. Dit verschijnsel zie je langs de gehele Peelrand, ook in Gemert, waar zowel de Rips (Haageind-Rips) als de Beek (Kasteel-Rips) naar het westen zijn verlegd.

Dwarsprofiel (oost-west) van de overgang van Centrale Slenk naar Peelhorst ter plaatse van de Peelrandbreuk bij Gemert. De rode pijlen geven de ligging van de beken weer (zuid-noord). Bron: AHN bewerkt door auteur.

Ontstaan van natte omstandigheden op de flank van de hoger gelegen Peelhorst naar de lager gelegen maar  droge Centrale Slenk (links op de figuur). Door de gebrekkig afwatering hadden veel beken oorspronkelijk een  noordelijk stroomrichting. Bron: geologie van Nederland 2012.

Geraadpleegde bronnen

 

 

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *