De Beerse Maas is een voormalige ‘groene rivier’ binnendijks aan de linker oever van de Maas tussen Grave en ‘s-Hertogenbosch. De Beerse Maas heeft tussen de 15e t/m begin 20e eeuw gefunctioneerd als een gecontroleerde nevengeul ter voorkoming van ongecontroleerde dijkdoorbraken. De Beerse Maas werd na afronding van de Maaskanalisatie in 1942 gesloten.
De Beers
Aan het eind van de 15 eeuw nam de afvoer van de Maas verder toe. Als oorzaak wordt de aanslibbing en ophoging van de maasbodem genoemd, maar ook de toenemende invloed van de Waal en de hoeveelheid afgevoerd regenwater als gevolg van ontginning van woeste gronden. Op twee plaatsen ten zuiden van Grave (Katwijk, Beers) was de Maas niet bedijkt. Het Maaswater steeg regelmatig zo hoog dat het over de natuurlijke oeverwallen kon stromen, waarna het een vrije weg zocht via Grave, Oss in de richting van Den Bosch. Zeker in het begin was het verschijnsel niet uniek en zal de bevolking hebben geleerd ermee te leven. Bovendien zaten er op grond van de oude afspraken uit 1331 gaten in de oude dwarsdijken (Erfdijk, Groenendijk) waardoor de afvoer van water in de richting Den Bosch kon blijven plaatsvinden. Deze dijken fungeerden na 1450 als zomerkade. De eerste vermelding van de Beersche Maas of gewoon ‘De Beers’ is van 1549. ‘Vanden overloepen ende doerbreken vanden Berzewater’. In plaats van gezamenlijk de problemen te gaan aanpakken werd het water oorzaak van conflicten tussen dorpen in het Maasland die honderden jaren zouden gaan duren.
De overlaten bij Beers (2500 m) en Katwijk (800 m) begonnen te werken bij een waterstand van 10.35 +NAP boven Grave. De hoogste waterstanden liepen op tot boven de 12.00 meter +NAP. Er zijn jaren geweest dat de overlaten 50 dagen achter elkaar werkten. Kanonschoten vanuit Grave gaven aan dat “de Beers om was’. Elders in het gebied werden dan de kerkklokken geluid. Boeren konden dan nog veilig hun vee of goederen uit het tracé van de Maas halen. De Beerse Maas werd ook wel ‘Groene rivier’ genoemd, omdat er meestal maar een dunne laag water (tot maximaal 1 meter) over de met gras begroeide vlakte stroomde, bij stremming of ijsgang kon de waterstand echter meters hoger oplopen, terwijl de dammen slechts 2 meter hoog waren. Voorafgaand aan het Maaswater kwam ook het bruine en zure water van de rivier de Raam door de traverse stromen (Peelwater). In de omgeving van Den Bosch liep het water via overlaten in de Diezedijk weer naar de Maas. De oppervlakte van de Beerse Maas bedroeg ruim 10.000 ha, de afvoercapaciteit circa 1/3 van de Maasafvoer.
In 1617 werd het eerste gewapende conflict opgetekend tussen die van Oss en Ravenstein. In de periode 1760-1777 laaiden de conflicten weer op, nadat de boeren uit Megen telkens weer de gaten in de Groenendijk uit eigen belang bleven dichten en de dijk ophogen boven het al eeuwen afgesproken peil. Terugkijkend in de geschiedenis was dat soms ook wel begrijpelijk, in 1757 verdronken in de omgeving van Den Bosch bij overstromingen 346 koeien, 30 paarden en werden 611 huizen zeer beschadigd. Toch werd de Groenendijk in 1777 op last van de Keurvorst van den Paltz weer verlaagd door enkele honderden landlieden onder leiding van de Erflanddrost van Ravenstein. Er kwam in 1778 nog protest van de Staten Generaal van de Verenigde Nederlanden, maar nog steeds bleven de oude rechten gehandhaafd. De conflicten zouden elkaar blijven opvolgen naarmate de overstromingen door de eeuwen verder toenamen.
Het uitblijven van een echte oplossing voor het probleem zat vooral in politieke argumenten. Na 1648 (de Vrede van Munster) was de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden politiek de baas van Brabant, echter niet van de heerlijkheden langs de Maas. De Republiek had, in de rol van hertog van Brabant daar wel de verantwoordelijkheid voor de waterhuishouding. Den Haag zag de Beerse Maas niet als een groot probleem. De Beerse Maas vormde een belangrijk onderdeel van de militaire waterlinie tussen Cuijk en Bergen op Zoom en bovendien hield men het Maaswater liever in Brabant dan dat het de polders in het westen van het land kon bedreigen.
Hutten langs de Hertogswetering.
In de traverse van de Beerse Maas was het verboden permanente gebouwen neer te zetten. Maar de traverse was niet altijd leeg. Tussen 15 maart en 15 november was er sprake van een z.g. zomersluiting, waarbij de overlaten bij Beers en Cuijk werden verhoogd en het vee kon worden geweid. Op de plaatsen waar de Beerse Maas heel breed was stonden op de kruisingen van de Hertogswetering en de belangrijkste wegen tussen de Maasdorpen en de hoge zandgronden kleine houten hutten. Boeren en polderwerkers konden er eten en een borreltje drinken. Rosmalen, Kessel, Lith, Macharen, Oijen hadden hun eigen hut. Hier bracht de hutbaas met zijn gezin de zomermaanden door. Als de kanonnen in Grave onverwacht de komst van ‘Den Beers’ aankondigden of anders in het najaar, brak men de hut af en verhuisde de familie weer tijdelijk naar de bewoonde wereld. Veel van die hutten werden later permanente cafés. Aan de Huisselingse kant van de Beerse Maas stond café ‘De Hut’. De Hut stond op de Huisselingse kade en was een overzetcafé. Van hieruit werden de mensen gratis per bootje naar de overkant gebracht.
De spoorbrug door De Beers.
In 1871 werd begonnen met de aanleg van de spoorlijn Den Bosch – Nijmegen, die ter plaatse van Huisseling de Beerse Maas moest kruisen. De spoorlijn moest over het hele gebied van de Beerse Maas op brugpijlers worden gebouwd. Die pijlers moesten zware ijsgang kunnen weerstaan. De eerste (houten)brug bleek niet voldoende bestand tegen het watergeweld en de zware locomotieven, in het begin van de 20e eeuw werd de brug nog aangepast. De voorzijden van de pijlers waren voorzien van stevige hoekijzers om het ijs te breken. De pijlers werden later nog een paar keer aangepast, omdat steeds weer bleek dat het natuurgeweld voor onaangename verassingen kon zorgen. Tot 1941 heeft de overlaatbrug dienst gedaan. De peilers zitten nu nog verstopt onder het dijklichaam van de spoordijk.
De Maasverbeteringen
De Gelderse overstromingsramp in het jaar 1926 had tot direct gevolg dat in versneld tempo de Maasverbetering tot stand kwam. In 1926 kreeg Ir. Lely opdracht een plan te maken tot verbetering van de Maas. Op dat moment was men in Limburg al begonnen met een duidelijk tweeledig doel, in de winters de overstromingen bedwingen en in de zomer de scheepvaart mogelijk maken. Die werkzaamheden waren al in 1929 gereed waardoor via de Maas en het in 1927 gegraven Maas-Waalkanaal gedurende het hele jaar al kolentransporten per schip van Limburg naar West-Nederland mogelijk werden. In 1931 begon men in Brabant met de verbetering van de Maas. Tussen Grave en Gewande werd de rivier door bochtafsnijding 19 km korter, dieper en breder. Tussen 1926 en 1930 werden de stuwen bij Grave en Lith gebouwd. Daarna begon men met het afsnijden van de twee grote bochten in de Maas bij Keent en Neerloon. Daardoor werd de rivier dieper, breder en korter waardoor men met een veilig peil 3200 m3/sec. water kon afvoeren. Met de nieuwe stuw in Lith werd de waterstand beter geregeld. Beneden Lith bleef de Maas als getijdenrivier in open verbinding staan met de zee.
Geraadpleegde bronnen
Voor uitgebreide bron: H. Elemans, Huisseling van verleden tot heden, hfst. 4 Landschap en water (2012)