Schut is afgeleid uit de Middelnederlandse werkwoord schutten ‘afdammen, opsluiten, water keren’ zoals in ‘alle indike ende waterscuttinghe ‘alle binnendijken en stuwen’ (1319). Het heeft alle oude betekenissen verloren met uitzondering van ‘het schutten van schepen naar een hoger of lager rivierpand’. Ee oude betekenis van schutten is ‘een oeverland schutten, beschutten, het land met een dam of dijk afsluiten en daardoor tegen overstroming beveiligen, beschermen’.
Het woord schut wordt toegepast in Schutlaken (1326). Het was in de Middeleeuwen een algemeen woord voor een schutsluis, meestal tussen polders onderling ‘.. de wetering voegde zich samen met de Osscher wetering bij ’t Schutlaken’ de keersluis in de Hertogswetering tussen de Osse Kade en de Leuterdijk. Een ander voorbeeld uit Helmond; ‘..dat de pachteners in die gaende stromen, hem verpacht sijnde, dwater nyet hogher houden oft schutten en sullen, dan op enen pegel soomen die setten’ (1484).
Het woord heeft minstens 700 jaar stand kunnen houden, immers nog in de 20e eeuw werden de stuwen in de Hapse Sloot (Lage Raam) en in de Tongelreep bij Drie Bruggen (Valkenswaard) nog schutlakens genoemd.
Uiteindelijk werd het vervangen schutsluis en het nog jongere stuw. ‘Men had nagelaten de brug zo in te richten dat die tevens kon dienen als schutsluis ter opschutting van het water (1805). Zie het artikel over de Weteringloop (Diessen).