Sloot is verwant aan het werkwoord ‘sluiten, afsluiten, afscheiden’. De verspreiding van deze waternaam is beperkt tot Nederland en de direct aangrenzende gebieden. Een sloot diende voor het afsluiten van grondstukken en ter afwatering. Sloten zijn bijna zonder uitzondering gegraven of sterk vergraven natuurlijke wateren. De oudste Nederlandse attestaties zijn uit de 11e eeuw: Sloet, Sloton, Slata, Sloth, Slote.
De oudste waarneming betreft mogelijk Sloten in Oost-Vlaanderen als Sclautis (639), meervoud van Germaans slauta-. Het Domein Sloten (bij Gent) werd omstreeks 630 aangekocht door de heilige Amandus, de missionaris van de Gentgouw, die nabij de samenvloeiing van Schelde en Leie de Sint-Baafsabdij in Gent stichtte.
Het aantal slootnamen is zeer talrijk, maar in Noord-Brabant hoofdzakelijk in de poldergebieden. Modern betreft het een algemene aanduiding van de kleinste vorm van een waterloop of een droge perceelscheiding, dan meestal zonder specifieke naam. In de historie vormde sloot-namen ook meer belangrijke en grotere wateren. Opvallend is dat slootnamen in tegenstelling tot de beeknamen, vaak persoonsnamen in het eerste deel bevatten. Dit heeft waarschijnlijk met de ontstaansgeschiedenis te maken, de eigenaren of oorspronkelijke ontginners van het gebied.
- Gysseling, Geschiedenis van Oostakker en Sint-Amandsberg tot 1794. Oostakker, Gemeentebestuur (1974).
- van Berkel & K. Samplonius, Nederlandse plaatsnamen verklaard (2018).
- https://etymologiebank.nl/trefwoord/sloot1
- M. Schonfeld, Nederlandse waternamen. Amsterdam: N.V. Noord-Hollandsche Uitgeversmaatschappij (1955).