Stroom is nu een algemene benaming voor een groot natuurlijk water, meestal synoniem met een rivier of zeearm. De etymologische basis voor het woord stroom zit in het Indo-Germaanse sru/sreu (in de betekenis van stromen/bewegen) en is aanwezig is bijna alle Europese talen. Volgens Van Dale is een stroom gewoon een grote rivier. In België en Frankrijk noemt men een grote rivier pas een stroom als deze ook daadwerkelijk in zee uitmond. Ook in Nederland komen de oudste stroomnamen voor als zeearmen in de Waddenzee zoals de Tesselstroom en Vlie-stroom (Vleymszstrom, a.1282).
Het woord, stroom, wordt in de middeleeuwen in vele en zeer uiteen lopende betekenissen gebruikt. Als rechtsterm duidt het de territoriale wateren aan: de grote rivieren met haar mondingen en de binnenzeeën. Het woord was noch in het Latijn, noch in het Frans goed vertaalbaar. De Latijnse akten spreken dan ook van fluctus of gurges, de Franse akten van l’estrom of I’estrun. In het Duitse Rijk kwam het hoogheidsrecht over den stroom in beginsel toe aan den koning of keizer. Voor overdracht van dit recht op een leenman van het Rijk was een bijzonder privilegie nodig. Welk gezag ook een leenman van den koning over het aan het water grenzende land uitoefende, de stroom behoorde hem niet toe.
Hun gezag over de aan hun gebied grenzende Rijn of Maas strekte niet verder dan zij, op een hengst in het water gereden, met een lans konden reiken, ook wel niet verder dan zij met een bijl of hamer konden werpen of met een pijl konden schieten. Het is een oude Germaansrechtelijke gedachte, die reeds in de Lex Baiuvariorum tot uitdrukking komt, dat bij gebreke van een omheining of afpaling, het gezag van een eigenaar zich uitstrekt tot zover als hij met eigen kracht van de grenzen van zijn huis zich kan doen gelden (Meijers, 1940).
Opvallend is dat ‘stroom’ in Drenthe en Brabant in modern gebruik voorkomt als eigennaam bij kleiner stromend water. Het Brabantse voorbeeld is Essche Stroom met alle zijbeken; de Voorste- en Achterste Stroom, het Spruitenstroompje, de Stroom onder Hooge en Lage Mierde, de Stroom onder Hilvarenbeek en het Dalenstroompje (op zijn Brabants uitgesproken als streumke). Ook delen van de huidige Beerze bij Spoordonk werden historisch met stroom aangeduid (de Groote- en de Kleine Stroom). De huidige stroomnamen in Brabant niet inheems, maar zijn ergens in de 14e eeuw en later ontstaan. Mogelijk zijn het relicten van de Diezestroom zoals de Essche Stroom vroeger werd genoemd. Ook de binnenwateren in de stad ‘s-Hertogenbosch worden nu nog met stroom aangeduid (Verwerstroom, Groote Stroom, enz.) aangeduid.
Stroom werd ook poëtisch veel gebruikt. Het was al in vroege middeleeuwse gebruikelijk om in heldendichten te spreken over Rijnstroom, Scheldestroom, Vechtstroom of Minstroom. Daarbij moet in acht worden genomen dat het woord ‘rivier’ destijds in Nederland nog niet gangbaar was. De oudste bekende vermelding is gevonden in een oud-Saksisch gedicht (a.758) ‘aha fliutid Nilstrom mikil’ vrij vertaald als het ‘het stromende water van de grote Nijl’.
Geraadpleegde bronnen
- M. Meijers: Des Graven Stroom. Mededelingen, nieuwe reeks , deel 3, nr. 4. (1940).
- A. Greule: Deutsches Gewässernamenbuch (2013).
- M. Schönfeld: Nederlandse waternamen (1955).
- http://etymologiebank.ivdnt.org/trefwoord/stroom